Paul Schnabel, voorzitter Platform Onderwijs 2032

Voorzitter Platvorm Onderwijs 2032,Paul Schnabel copyright 2015 Hannie Verhoeven Fotograaf

‘Maatschappijleer zou eerder aandacht mogen krijgen’

‘De vrijheid van onderwijs, verankerd in de grondwet, biedt grote speelruimte voor scholen om een eigen koers te varen. Dat is het mooie van het Nederlandse systeem. Een dicht getimmerd staatscurriculum zou ook niet passen in onze moderne netwerk- en informatiemaatschappij.’ Paul Schnabel is voorzitter van het Platform Onderwijs2032, dat door OCW-staatssecretaris Sander Dekker in het leven is geroepen om het kabinet te adviseren over het onderwijscurriculum van de toekomst. Schnabel, socioloog, van 1998 tot 2013 directeur van het Sociaal en Cultureel Planbureau en nu onder meer Universiteitshoogleraar aan de Universiteit Utrecht: ‘Maatschappelijke vorming begint al met het kringgesprek in groep 4 over pesten.’

I. Vindt u het kabinetstreven naar de participatiesamenleving een goede weg?

‘Ik denk dat er weinig andere keuze is, gezien de beschikbare middelen. Ook zonder crisis was de economische groei onvoldoende geweest om in de toekomst de klassieke verzorgingsstaat te blijven financieren. De dubbele vergrijzing – méér ouderen, die ook nog eens gemiddeld ouder worden – betekent een grote druk op kosten voor zorg en sociale zekerheid. Beiden zijn open eind financieringen, en dreigen uit de hand te lopen. Van de totale overheidsuitgaven (EUR 260 miljard) gaat nu al dik 60% naar zorg en sociale zekerheid, – zo’n 160 miljard. Er moet dus iets gebeuren. Mensen betalen méér voor zorg, en ze zorgen meer voor zichzelf en elkaar. Onderwijs (EUR 33 miljard) is begrotingstechnisch een ander verhaal, die kent geen open eindfinanciering, dat kan niet uit de hand lopen.’

II. Hoe kan het onderwijs leerlingen helpen zich voor te bereiden op de participatiemaatschappij?

‘Platform Onderwijs2032 is een onafhankelijke denktank met acht leden. De nationale brainstorm is inmiddels achter de rug, we kregen zeventienduizend reacties. Nu is de maatschappelijke dialoog gestart. Welke lesstof zouden leerlingen moeten krijgen en wat kan het onderwijs bijdragen aan burgerschapsvorming en aan een gezonde ontwikkeling van de persoonlijkheid? Als die dialoog is afgerond, komen we in najaar 2015 met een samenhangende visie. Het thema burgerschapsvorming, of noem het maatschappelijke vorming, gaat over: de democratische rechtstaat, burgerlijke plichten, en: niet onnodig een beroep doen op de overheid. En heeft dus veel te maken met een goede voorbereiding van kinderen op hun toekomstige rol in de participatiemaatschappij. Hoe het onderwijs die voorbereiding zou moeten aanpakken? Ik wil als voorzitter niet te veel vooruit lopen op conclusies van Platform Onderwijs2032, maar dit moet me van het hart. Veel Nederlanders zijn slecht op de hoogte van hoe onze democratie echt werkt of wat de rechtstaat betekent, daarom zou het vak maatschappijleer op de middelbare school misschien toch eerder aan bod moeten komen dan nu het geval is. Een persoonlijke wens hoor, niet een standpunt van onze commissie.’

III. En wat kan het basisonderwijs doen?

‘Gezinnen met vier of vijf kinderen waren vroeger normaal, nu is één à twee de norm. Daardoor zijn kinderen gewend veel aandacht te krijgen. Gehoord worden is mooi, maar het valt kinderen vaak niet mee hun beurt af te wachten. Ze kunnen minder goed met broers en zussen oefenen in ruzies beslechten, en omgaan met tegenstellingen. Door kringgesprekken, bijvoorbeeld over pesten, kunnen kinderen al vanaf groep 4 de waarde van overlegstructuren leren. Overigens: scholen kunnen veel, maar zeker niet alles. Je kunt het onderwijs niet eindeloos belasten met het oplossen van ernstige problemen thuis en in de samenleving, die andere instituties ook niet hebben kunnen oplossen.’

IV. Gemeenten staan dichter bij hun burgers dan de provincie of het Rijk, en spelen daarom een prominente rol in de participatiemaatschappij. Hoe kunnen gemeenten en het onderwijs zo goed mogelijk samenwerken?

‘Den Haag, maar vooral de scholen zelf bepalen het curriculum. Het is niet aan gemeenten om daar iets over te zeggen. Ook de openbare scholen zijn nu meestal in stichtingen ondergebracht. De gemeente is vooral faciliterend wat betreft de bouw en het onderhoud van de scholen, soms ook stimulerend. In Amsterdam draait bijvoorbeeld een gemeentelijk steunprogramma om basisscholen te helpen bij professionalisering. En gemeenten dragen bijvoorbeeld zorg voor een goede spreiding van basisscholen, omdat jonge kinderen hun school dichtbij moeten hebben. Ook het behoud van een middelbare school kan voor een lokale samenleving van vitaal belang zijn. Op Schouwen-Duiveland, met 34.000 inwoners, dreigde de middelbare school (VWO, havo en vmbo) te sluiten. Dat zou dramatisch geweest zijn, leerlingen hadden dan naar Goes moeten pendelen, 27 kilometer verderop, en hun ouders zouden zeker sneller geneigd zijn ook daarheen te verhuizen. Dat tast de leefbaarheid van de eigen gemeente aan. Door goed overleg en samenwerking met de school in Goes kon de school in Zierikzee behouden blijven.’

V. ABN AMRO wil met het programma Partner van de Toekomst ambitieuze mensen stimuleren hun talenten te ontdekken en ontwikkelen, hun dromen helder te krijgen en te verwezenlijken. De bank wil in het kader van Onderwijs2032 talentontwikkeling stimuleren, bijvoorbeeld met de Trotskoffer voor basisschoolleerlingen.

‘Dat klinkt als een interessant initiatief, daar gaan we naar kijken. Ook een boeiend onderwerp voor banken: kinderen leren om goed met geld om te gaan. Dat onderwerp is veel genoemd tijdens de brainstormfase van Onderwijs2032 en heeft ook de bijzondere interesse van koningin Maxima. Kinderen beseffen lang niet altijd dat geld eindig is. Ze hebben vaak geen idee dat je niet meer kunt uitgeven dan je binnen krijgt.’

Hier staat het stuk op site ABN AMRO Insights.